SKL Pages:Vademecum/Informatie verzamelen taal algemeen

Uit Educatieve Samenwerking
< SKL Pages:VademecumDit is de meest recente versie van deze pagina. Er is geen goedgekeurde versie.
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
[bewerken]

Voordat je aan een onderzoek begint, is het belangrijk goed na te denken over het onderwerp dat je kiest. Soms krijg je iets op; dat bespaart jou het denkwerk, maar het kan ook zijn dat je zelf iets moet bedenken. Als dat zo is, let dan op een paar dingen:

  • Waarom moet je dit onderzoek doen? Het maakt namelijk verschil uit of je alleen hoeft te laten merken dat je de onderzoekstechniek beheerst of dat het een werk wordt voor je examendossier.
  • In het tweede geval is van belang dat je een onderwerp kiest waarvan je weet of door navraag merkt dat het 'onderzoekbaar' is. Je docent kan je daarover meestal wel informatie geven. In het algemeen geldt: hoe algemener, hoe makkelijker. Voor een heel specifiek onderwerp moet je vaak al gespecialiseerde informatie opvragen en die is vaak moeilijk toegankelijk.
*   Selecteer een onderwerp echter niet alleen op het geruststellende idee dat er makkelijk informatie over te vinden is. Een eigen onderzoek gaat liefst ook over iets dat je interes-seert. Het is dan een stuk makkelijker om de energie die nodig is bij tegenslagen, op te brengen en vol te houden. 


Afbakening: het formuleren van de hoofdvraag ( en eventueel een hypothese)

Voordat je begint met het verzamelen van informatie, moet je weten waarover en waarvoor je informatie verzamelt; dat be-paalt namelijk je informatiebehoefte. Anders gezegd: je moet je onderwerp afbakenen, bijvoorbeeld in tijd, plaats en omvang. De eerste stap die je daarvoor zet (soms is dat al gedaan als je een opdracht krijgt), is het formuleren van een hoofdvraag; soms formuleer je hierbij een hypothese (vóóronder-stelling), waarmee je aangeeft welk antwoord je op die hoofdvraag verwacht.

Voorbeelden: Is het milieu in Overijssel de laatste eeuw beïnvloed door de landbouw en industrie ? (hoofdvraag) Landbouw en industrie hebben de laatste eeuw het milieu in Overijssel negatief beïnvloed. (hypothese)

De tweede stap bij het afbakenen van je onderwerp is het formuleren van een aantal deelvragen (zie 1.1.2.)


Afbakening: het formuleren van de deelvragen

Maak bij het opstellen van je deelvragen onderscheid in:

  • informatieve/beschrijven-de/beeldvormende/feitelijke vragen (a)
  • analytische/verklarende vragen (= interpreterende vragen) (b)
  • vragen die je stelt met het oog op je meningsvorming, je standpuntbepaling (= oordelende vragen) (c)

Voorbeelden:

   Welke middelen van bestaan zijn de laatste eeuw in Overijssel belangrijk geweest? (a)
   Waar werden deze middelen van bestaan beoefend ? (a)
   Welke productiemethodieken bij deze bestaansmiddelen vormden - op welke wijze - een last voor de natuur ? (a/b)
   Welke veranderingen hebben zich de laatste eeuw in de natuurlijke omgeving in Overijssel voorgedaan ? (a/b)
   Zijn de veranderingen in de natuurlijke omgeving in Overijssel te koppelen aan de middelen van bestaan die de laatste eeuw een rol hebben gespeeld ? (b)
   Hoe worden de veranderingen beoordeeld door de bevolking van Overijssel, industriëlen, milieugroepen, overheid ? (c) 
[bewerken]

Je hebt nu de hoofdvraag en de deelvragen geformuleerd. De volgende stap in je onderzoek is het verzamelen van informatie. Je moet vaststellen wat je allemaal nog niet weet, welke informatie wel of nog niet tot je beschikking staat. Dat doe je door te lezen wat je in je (school)boeken al aan informatie over dat onderwerp hebt. Je zult tot de conclusie komen dat je nog veel (detail-)informatie mist. Die moet je vervolgens achterhalen.

Als je je informatiebehoefte hebt vastgesteld, kun je op basis van wat je weet en de informatie die je al hebt, trefwoorden formuleren. Dat zijn woorden die je kunt gebruiken om te zoeken in bibliotheken, literatuur, gegevensbestanden, via zoekmachines op internet enzovoort. Dat kunnen dus zowel begrippen zijn als namen van auteurs. Pas op dat je de trefwoorden bij je onderwerp en vraagstelling niet al te ruim formuleert. Anders loop je het gevaar bedolven te worden onder een lawine van informatie, die je vervolgens moet selecteren. Handiger is het om eerst te zoeken op een beperkt aantal kernbegrippen en pas als dat onvoldoende oplevert, andere trefwoorden te formuleren. Orden de vindplaatsen per trefwoord; als je dan niet genoeg informatie vindt, weet je direct in welke richting je waarschijnlijk het meest kansrijk verder kunt zoeken of voor welke trefwoorden je in elk geval andere trefwoorden moet formuleren als je nog niet genoeg informatie gevonden hebt.

[bewerken]

Je weet nu welke informatie je nog niet hebt. Die moet je dus zien te verwerven. De geëi-gende plek daarvoor is de bibliotheek of mediatheek.

Met behulp van de catalogus en de door jou geformuleerde trefwoorden zoek je alle beschik-bare informatiebronnen op: boeken, tijdschriften, krantenartikelen, RTV- of videoprogramma's (massamedia) en eventueel informatie die je via de computer hebt binnengehaald uit gegevensbestan-den of via internet (multimedia).

Leg direct van alle gevonden bronnen (woord, beeld, geluid, gra-fiek, tabel) een lijst aan waarop je kort de gegevens (titel, auteur, vindplaats) noteert (zie 17.2.9.).

[bewerken]

Waarschijnlijk heb je meer informatiebronnen gevonden dan je in korte tijd kunt lezen en verwerken. De volgende stap is dan ook dat je het gevonden materiaal moet beoordelen op bruikbaarheid. Dat gaat het makkelijkst op de volgende manier:

  1. Kijk naar de titel: gaat een boek of artikel exact over jouw onderzoeksthema, dan is het vanzelfsprekend dat je het gebruikt.
  2. Als de titel niet zo duidelijk is, kijk je in de inhoudsopgave of de index (alfabetisch register) van een boek en zoek je of daar een of meerdere van je trefwoorden in voorkomen. Je ziet dan ook direct welke pagina's van dat boek je moet gebruiken.
  3. Kranten- of tijdschriftartikelen moet je globaal doornemen om te zien of er iets bruikbaars in staat.
  4. Datzelfde geldt voor informatie uit gegevensbestanden of informatie van internet.
  5. Let bij alle informatie op de datum. Meestal geldt dat recente informatie waardevoller is dan oudere (verouderde) informatie (zie ook par. 8.3.).
  6. Let bij alle informatie op de verstrekker. Is dat een deskundige en onafhankelijke persoon, dan mag je die informatie als betrouwbaarder (objectiever) beoordelen dan wanneer de informatie afkomstig is van iemand die partijdig (lid van een actie-groep of lobbygroep) is (zie ook par. 8.2.).
   Voorbeeld:
   Als je iets over de invloed van industriële transporten op het milieu wilt weten, is informatie van de BOVAG en een milieu-actie-groep partijdig. Een rapport van de provincie Overijssel over de veranderingen in de natuur bij de aanleg van grote wegen is dan objectiever.
  1. Let bij de gevonden informatie ook op de representativiteit. Informatie die maar over een klein deelonderwerpje van je onderzoek gaat, is meestal minder geschikt.
   Voorbeeld:
   Een artikel over de milieuvervuiling als gevolg van de landbouwmachine-industrie in Raalte is minder relevant voor je onderzoek over heel Overijssel dan een tabel over de bodemvervuiling in de gehele provincie.
[bewerken]

Bekijk of je per deelvraag voldoende betrouwbare informatie hebt verzameld om een beargumenteerd antwoord te kunnen geven op die deel-vraag. 'Beargumenteerd' wil in dit verband zeggen dat je bewijsmateriaal kunt noteren en dat je verschillende aspecten (bijvoorbeeld argumenten voor en tegen, oorzaken en gevolgen, voordelen en nadelen) van de zaak kunt bespreken.

Afhankelijk van de omvang van je onderzoek moet dat antwoord op die deelvragen in meer of mindere mate gedetailleerd zijn. Het spreekt vanzelf dat je voor een onderzoek dat moet resulteren in een verslag van twee A4-kantjes, minder diepgravend hoeft te analyseren, verklaren en redeneren dan bijvoorbeeld voor je profielwerkstuk.

[bewerken]

Je weet meestal al van begin af aan wanneer je het werk gereed moet hebben. Zorg dat je een planning maakt waarop je ruim van tevoren klaar bent. Je zult zien dat er altijd werk pas op het laatst gedaan kan worden of dat er iets anders tussen komt. Maak je planning niet te krap. Uit ervaring zul je ongeveer weten hoeveel tijd het schrij-ven van werkstukken je kost; onderzoek heb je waarschijnlijk ook al eens gedaan. Baseer je planning op je eigen ervaringen én houd reke-ning met andere dingen die je ook moet doen.

Hieronder volgt een voorbeeld. Het beste is het om in de 'tijdkolom' data te noteren in plaats van weken. Neem die data over in je agenda! Let goed op: de data zijn willekeurig gekozen, je kunt natuurlijk sneller werken. Overleggen met je begeleider kun je natuurlijk zo vaak doen als je nodig vindt. Houd wel vooraf rekening met zijn beschikbaarheid en ruim tijd in als hij iets van jou moet lezen of beoordelen. Dat kost hem ook tijd!

Tabel invoegen

[bewerken]

Een logboek is een schema waarin je kort allerlei gegevens over de voortgang van je onderzoek vermeldt. Je vindt het waarschijnlijk niet prettig om dat schema bij te houden, maar het is voor jou en je docent van belang dat je dat wel doet:

   jij kunt zelf in dat schema makkelijk terugvinden wat je al gedaan hebt, welke afspraken je gemaakt hebt etc.
   je docent kan het logboek goed gebruiken bij de begeleiding van jou (en eventueel je groepsleden).

Het logboek bestaat uit de volgende kolommen: